Sinds twee dagen staat de brochure Web 2.o als leermiddel online op de site van Kennisnet. Ik heb dit onderzoek geleid en wij en de opdrachtgever zijn zeer tevreden over de uitkomsten van dit onderzoek. Daarom ook deze uitgave in hardcopy, en te bestellen bij Kennisnet. Wij waren zeer benieuwd als fervente 2.0 gebruikers wat we in de scholen aan zouden treffen. Volgens velen zouden we bloggende, twitterende, altijd sms-enden jongeren aantreffen, die net zo handig en vaardig zijn met computers, als Johan Cruijff met een bal. Oke, niet elke jongere natuurlijk, maar wel bijna allemaal! Ja, dat is dus geenzins het geval.
Er is inzicht verkregen door middel van, enerzijds een kwalitatief onderzoekgedeelte waarin 106 leerlingen uit het vo en mbo zijn geïnterviewd en anderzijds een literatuurstudie. Uit de interviews komt het beeld naar voren dat jongeren Web 2.0 toepassingen zeer selectief, maar in de meeste gevallen wel intensief, gebruiken. Namelijk dat wat past in hun belangrijkste behoeften: communiceren met vrienden en 'spelen' met hun identiteit. Dit verklaart de populariteit van msn'en, chatten en profielsites. Deze communicatiemiddelen worden ook, in geringe mate, ingezet om informatie uit te wisselen over schoolactiviteiten (cijfers, lokalen en opdrachten).
Andere Web 2.0 toepassingen zijn veelal onbekend (bijvoorbeeld Really Simple
Syndication (RSS), social bookmarking, tagging) bij de geïnterviewde jongeren en worden amper gebruikt. Als je uitleg geeft over Web 2.0 toepassingen zien jongeren wel de handigheid van sommige nieuwe Web 2.0 toepassingen in, maar het is erg onwaarschijnlijk dat zij deze uit zichzelf zullen inzetten bij het leren. Het inzetten in het onderwijs van Web 2.0 toepassingen die jongeren wel veel gebruiken, kan op gespannen voet staan met de 'vrijplaats' die bijvoorbeeld msn'en en Hyves voor jongeren zijn.
De rol van de docent wordt door de jongeren niet anders gezien dan in voorgaande generaties. Het is niet zo dat leerlingen een kloof ervaren, die gebaseerd is op het wel of niet aanwezig zijn van ICT-vaardigheden van docenten. Als er al over een kloof gesproken kan worden, dan heeft deze meer te maken met de scheiding tussen privé-domein en schooldomein van de leerling en dat is er een die al vele decennia oud is. De bevindingen uit de interviews worden ondersteund door recente internationale onderzoeksgegevens.
Hieruit blijkt dat voor generatietyperingen, zoals die in de literatuur worden aangetroffen: Net-generation, Nintendo-generatie, generation C (content), screenagers, Einstein-generatie, Internetgeneratie, digitale generatie, digital natives, Millennials, dotcom-generatie, joystick-generatie, de sms-generatie, homo zappiens et cetera, er nauwelijks wetenschappelijk bewijs is. Jongeren worden een hoop kwaliteiten toegedicht, omdat zij opgroeien in een tijd met computers. Echter het aanwezig zijn van deze (internet) technologie (Web 2.0) wil nog niet zeggen dat alle jongeren deze kwaliteiten, in dezelfde mate, bezitten en totaal ander gedrag laten
zien dan voorgaande generaties.
Kortom, op het eerste oog lijkt de wereld van de jongere flink veranderd te zijn door internettechnologie, maar bij nadere beschouwing ontstaat een veel genuanceerder beeld. Met name de vorm (het medium) is veranderd, maar de behoeften blijven dezelfde. Leren (voor school) wordt nog steeds als een verplichting gezien met zijn eigen regels en plichten en informele tools en de mogelijkheid deze te gebruiken, maken dat niet veel anders.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten